Zweet

IMG_5591zij doet de oefening, werkt de training af

op het zuchtend tempo van haar adem

over het asfalt langs de beek

op het gejaagd kloppen van haar hart

over het grind van de dreef

op het drijvend ritme van de rolling stones

langs weiden en boerenvelden

spieren strak onder zwetend vel

de zon streelt haar gezicht

een glimlach in haar lijf

als zij de tijd heeft geklopt

en hij knielt voor haar

zijn koningin van de lange afstand

haar zweet is goud op zijn tong

David Van Bambost

www.eenzamehandschoen.com

Goeiemorgen 

IMG_3435In de inkomhal van het loftcomplex waar ik werk, hangt sinds kort een gigantische zwart-wit foto van de gekapseisde Herald of Free Enterprise.

Het is een mooie reportagefoto. Je ziet een deel van de zijkant van de Herald die boven het water uitsteekt. Er staan twee mannen op het schip. Een van hen gooit een touw naar iemand op een ander schip dat vlakbij ligt. Een meeuw zweeft voorbij.

Door het opblazen van de foto is het beeld vrij korrelig. Dat draagt bij tot de desolaatheid van de enorme metalen constructie in het grijze water van de Noordzee.

Het gooien van het touw doet in eerste instantie aan redding denken.  Maar dit is niet de reddingsoperatie. Dit is niet de scène waarin reddingwerkers verdwaasde, verkleumde, panische slachtoffers van boord halen en helikopters hun zoeklichten over het zwarte water laten glijden.

Dit is ook niet de tweede akte met de duikers die de opgezwollen lijken uit de buik van het schip halen.

Dit is het derde bedrijf waarin zilte werkmannen het wrak weghalen en de vaarroute vrijmaken. Geen menselijk drama maar koud en hard werk.

Ik wens de touwwerpende werkmensen elke ochtend een ‘Goeiemorgen’ en ga zelf vol goede moed aan de slag met in gedachten de mensen die vechten voor hun leven, beseffen dat ze onherroepelijk gevangen zitten in het schip en koud zullen verzuipen in het onwrikbare water.

 

Koffielosofie

IMG_5731Ik heb soms de vreemdste gedachten. Denk ik. Op de vreemdste momenten. Denk ik. In mijn vaste koffiehuis bijvoorbeeld, op woensdagochtend. Ik denk natuurlijk in de eerste plaats aan de 30°-was die ik straks zal draaien én ophangen omdat mijn vrouw mij dat heeft gevraagd. Als ik het niet vergeet. Ik denk ook aan het vijfde hoofdstuk van het boek dat ik al tien jaar schrijf, maar dat niemand leest. Over hoe angst een leven overneemt. Ik denk aan de vrouw van 43 die hard vocht, maar niet heeft gewonnen. En hoe oneerlijk dat is. Van die gedachte word ik triest. Het was veel te vroeg. Het is altijd veel te vroeg.

Ik denk wat een koffiefilosoof denkt over mensen die koffie drinken. Die bewust ongeschoren man met het warrige haar, een schrijver waarschijnlijk. In zijn ogen zie je de droom van minstens één bestseller, van roem, optredens en vertaald worden in 24 talen. Waaronder het Farsi. De vrouw met het haar in een dot, grote gouden oorbellen, een alleenstaande mama van 35 met twee kinderen en een huis dat bijna is afbetaald. Uit het drukke getyp op haar Macbook (met iets anders val je hier uit de toon) borrelen inspiratie en ambitie op.

Aan het tafeltje in de hoek verstopt een vrouw zich achter een verse muntthee, ze is alleen en staart in het oneindige, haar blik vol melancholie over een liefde die niet mag zijn. Je voelt de twijfel, de tristesse. Maar zij houdt de moed erin, gaat door, geeft niet op. Dan is er de oma, een karakterkop weggelopen uit een Vlaams boerenepos, die duidelijk een moeilijk gesprek voert met iemand die vermoedelijk haar dochter is. Zij strijkt voor de honderdste keer door haar zilveren haar. Een tic? Of wrijft zij haar ergernis weg? Mijn haar naar achter strijken, ik zou dat ook doen als ik ergens ergernis over voel. Het is een gebaar waarmee je ogenschijnlijk de ergernis achter je laat. Had ik maar haar.

Naast mij zitten twee vrouwen, allebei op dezelfde manier hip gekleed, een spiegel van elkaar. Zij swipen druk door interieurspullen op Pinterest. Eindeloos op zoek naar inspiratie. In elke swipe schuilt een beetje hoop, een beetje toekomst. Een moeder buigt zich over een krijsende kleuter in een buggy en troost hem met een Lotusspeculoosje en een pluchen poes uit Zweden. Dat is liefde.

Wat zien die mensen in de hartvormige schuimlaag op hun cappuccino? Wat hangt er in de lucht tussen de zinnen van hun schijnbaar luchtige gesprekken? Misschien vinden zij ooit het ultieme geluk, misschien gaan zij ten onder aan wanhoop. En ik, ik lepel het bodempje schuim uit mijn koffiekop, trek mijn jas aan en ga op pad. Op weg naar andere gedachten. Gewoon zorgen dat ik niet bevries, dan komt alles goed.

Framboos

IMG_5375Dit is een onwaarschijnlijk verhaal. Over een framboos. Een onwaarschijnlijke framboos. En over dingen stuk maken. Maar dat komt later. Eerst de framboos.

We schrijven 25 oktober, herfst, de zon voert wanhopig strijd met laaghangende mist, de vorst regeert bij nacht. En toch, en toch prijkt er aan de frambozenstruik die wild woekert in de border van ons stadsterras nog een framboos. Een prachtige framboos.

Zij hangt daar fier en machtig rood aan haar stengeltje. Dauwdruppels doen haar glanzen en benadrukken haar perfecte bouw. Het ene bolletje past perfect in het volgende bolletje en zo heeft zich een welhaast koninklijke kegel gevormd. Heel onwaarschijnlijk hoe een framboos zo’n schoonheid tentoon kan spreiden. Het ontroert mij en ik word er zowaar ook vrolijk van. Zij is een rood lichtpuntje in een grijze wereld. Wat haar adembenemende schoonheid extra in het oog laat springen, is het verval dat om haar heen is ingezet. De stengel waaraan zij groeit begint al bruine vlekken te vertonen. De bladeren om haar heen hangen er verwelkt bij of zijn al lang opgegeten door rupsen. Maar zij houdt stand.

Het maakt mij onwaarschijnlijk nieuwsgierig. Hoe zou zij smaken? Valt zij nog te eten? Valt zij te plukken?  Misschien laat ik haar beter hangen.

Mijn hand beslist daar anders over. Ik reik naar haar, neem haar zachtjes vast tussen duim en wijsvinger en probeer haar heel voorzichtig van haar witte hart af te halen. Zij komt niet gewillig mee. Is dit een weerbarstige framboos? Ik laat mij niet uit het veld slaan door een framboos, dat nog net niet. Ik moet en zal haar over mijn tong laten rollen en haar sap in mijn mond proeven. Ik kan haar toch niet voor die gemene merels en de eksters laten?

Dus probeer ik haar nog eens los te trekken. Met iets meer kracht van duim en wijsvinger. En dan verander ik mijn greep, ik trek niet aan haar kegel, maar aan aan haar bolle bovenkant, met duim, wijsvinger en middenvinger als een kleine klauw om haar heen. Zij laat niet los. Onwaarschijnlijk hoe deze vrucht schijnbaar niet te plukken valt. Zij mag dan wel onbewogen aan haar stengel blijven hangen, zij zal van mij zijn. Deze ochtend nog. Ik doe nog een poging, duim en wijsvinger knijpend om haar kegel trek ik zo hard dat de hele plant meebuigt tot de framboos met een droge knap losschiet.

Tussen mijn vingers zit een pulpje, haar sap sijpelt triest in mijn hand, haar partikeltjes zijn vermorzeld. Ik kijk naar de kapotgeknepen vrucht en ergens rond mijn hart vormt zich een harde bol die plots naar boven schiet en hard tegen mijn strottenhoofd aan botst, dat doet pijn, tot tranen toe. Onwaarschijnlijk hoe ik schoonheid kan stukmaken.

 

© David Van Bambost

Vogelen

IMG_4630Ik durf wel eens met het hoofd in de nek naar het zwerk turen om te raden wat daar zoal rondfladdert. Veronderstel in mij geen volleerd ornitholoog, maar een eenvoudige mens met bewondering voor het vlieg- en stuntwerk van onze gevederde vrienden. De boerenzwaluw die als een vinnig jachtvliegtuigje achter insecten aanjaagt. Twee kauwen die elkaar hoog in de lucht de duvel aandoen om hun territoriumdrift te bevredigen en daarbij krijsend met de poten in elkaar haken. De simpele duif die van een flatgebouw naar een boom zweeft. De meeuwen die spelen met de thermiek langs de wolkenkrabbers aan de kust en met één vleugelslag tientallen meters ver zeilen. Ik zou er zowaar lyrisch van worden, mocht ik niet stevig met beide voeten op de grond staan.

Op een laatzomerse herfstavond zit ik naar een duif te staren die op het dak van ons huis is geland. Pseudofilosofisch merk ik tegen mijn dochter van tien op dat vogels toch eigenlijk wel machtiger wezens zijn dan mensen zoals zij zich zonder veel poeha en zonder kerosine van de grond verheffen om vervolgens op de nok van het dak te gaan zitten balanceren. Hun blik op het aards bestaan is er een van overzicht, terwijl wij met onze kop in de grond lopen. Zij hebben de vrijheid om te vliegen en te landen waar zij dat willen, ontheven van verbintenissen en verplichtingen. Hoe zouden wij zijn, mochten wij vliegen kunnen?
Mijn dochter van tien beaamt mijn bewondering en vraagt zich in één moeite af hoe die beesten dat toch doen zo zonder hersenen.

Zonder hersenen? vraag ik verwonderd.
Ha ja, vogels hebben toch geen hersens?

De volgende gezinsuitstap gaat dus richting Het Zwin. Het is de zoveelste laatste mooie dag van deze zomerherfst. In het natuurreservaat zijn er meer mensen dan vogels. We bevinden ons in het gezelschap van zondagse wandelaars, zo uit een Knokse boetiek weggelopen, recht de Zwinvlakte op. Dit volkje let goed op de dure designerlaarzen niet te bevuilen met het slijk van schorren en slikken. Noblesse oblige. Evengoed lopen er lieden rond in camouflagekleuren, zij gaan op in het decor. Speurend naar tureluur, grauwe gans en veldleeuwerik zijn zij te herkennen aan warrige baard en haartooi, blote voeten in sandalen en een kanon van een verrekijker op statief. Ik benijd hen wel een beetje, zij die een kleine mantelmeeuw, grote mantelmeeuw, drieteenmeeuw en zilvermeeuw, al dan niet juveniel, in winter- of zomerkleed van elkaar kunnen onderscheiden. Het is een hele kunst, maar ach, een mens kan niet alles weten en kunnen.

Waarom moeten we naar Het Zwin?, zeurt de zoon van twaalf, Ik wil naar zee.
Op die leeftijd weet je niet of het gezeur een échte verzuchting is of enkel een pose, een soort stoerdoenerij. Tegenspreken om tegen te spreken.
Het Zwin ís aan zee.
Pff, op tien kilometer afstand.
Dat is zeker geen tien kilometer. Kom we gaan eens in die kijkhut kijken.
Goh, die schiet ik zo kapot met de laserkanonnen van mijn AT-AT walker.
Zucht. Kijk een kluut, of is het een wulp?

Hangt ervan af hoe zijn bek krult, merkt de mama op. Zij heeft een punt, zoals steeds.

Daar, die betonnen kijkhut is ideaal voor street runners. Mag ik er op klimmen?
Nee, je mag er niet op klimmen. Daar, een witte reiger.

Mijn voeten doen pijn, zeurt dochter van tien. Zij weet ondertussen dat vogels wél hersenen hebben en ook hoe een ei wordt gemaakt en dat er zoiets als de vogeltrek is. Aan de basis van haar gezeur ligt wel degelijk een probleem, namelijk nieuwe bottines. Al kan het ook deels psychosomatisch zijn. Wij weten dat we er beter niet op ingaan, want zij durft te reageren met een pathetiek die zij imiteert van hysterische jonge wichten in televisieseries op Disney Channel. Dat soort toestanden vermijdt een mens liever op een zonnige herfstdag midden in de natuur.

We vlijen ons neer tussen lamsoor en klein schorrenkruid, met de najaarszon op ons gezicht. een spriet kweldergras kriebelt in mijn neus. De kinderen bouwen met platte stenen een ponton van slik  naar slik. En plots kan het mij geen barst meer schelen of hun schoenen straks vol slijk hangen, of zij iets opsteken van mijn pedagogisch gepreek, of zij het hier naar hun zin hebben of niet. Laat maar waaien, de zon schijnt, aan de hemel drijven schapenwolkjes voorbij en daartussen zweven majestueuze meeuwen. Geelpootmeeuwen. Of zilvermeeuwen. Of de kleine mantelmeeuw. In zomerkleed of al in winterkleed. Dat wil ik kwijt zijn.

 

© David Van Bambost

Gaat het?

IMG_5374Je hoort het tikken van typemachines. Twaalf typemachines waarvan de hamertjes weifelend en haperend tegen de rol slaan. In elke aanslag klinkt onzekerheid door, behalve dan bij de primussen van de klas. Zij die later naar 300 aanslagen per minuut gaan met een nauwkeurigheid van 98%. Het getik en getak echoot in het holle klaslokaal. Vandaag de dag zouden leerlingen verplicht oordopjes moeten dragen vanuit ergo-edu-preventief oogpunt. Wij gaan naar het volgende lesuur met een licht oorsuizen en sluipende hoofdpijn.

Maar goed, daar zitten we dan te klooien van ghghghghghgh fghjfghjfghj iklmiklmiklm enzovoort. Ondertussen sluipt hij door de klas, strak in het driedelige grijze pak, het haar glanzend achterover geplooid met glanzende Brylcreem, het zware montuur streng op de neus. Hij zegt doorgaans niks, geeft geen instructies, brengt de dag door met waken en bewaken. Er zijn meer mensen zoals hij, grijze muizen met een grijs bestaan.

Het zijn de rubberzolen die het hem doen. Je hoort hem niet komen.

Voor iemand als ik, met beperkte motorische capaciteiten, is het een echte uitdaging om telkens weer de juiste toetsen te raken. De q, de a, de m en de p vormen de grootste moeilijkheid. Mijn pink schiet telkens tussen de knopjes. Door te weinig kracht verschijnt er niks op het blad. Of de verkeerde letter. Correctieblaadjes zijn verboden. Streng verboden. Fout blijft fout. Ga daar maar eens aanstaan.

Het is verplichte wekelijkse kost, twee uur blind typen met tien vingers. De toetsen zijn niet afgedekt met klevertjes, maar met een houten bakje – vakwerk van de richting Houtbewerking – dat over het klavier wordt geplaatst.

azertyuiop azertyuiop qmqmqmqmqmqmqm tftftftf jujujujuju kikikikiki kidekidekidekide

Ik staar naar de vreemde lettercombinaties op het opgaveblad en hamer erop los. Iets zegt mij dat deze letterreeksen een betekenis kunnen hebben. Zit de geheime dienst erachter, is dit close encounters of the third kind? Het slorpt mij helemaal op. Alles beter dan te weten waar je werkelijk bent.

Ik heb hem niet horen aankomen. Ik heb het ook niet zien aankomen dat hij plots achter mij staat en luid vlakbij mijn oor snerpt CONcentreren! Ik krijg een halve hartstilstand, mijn lichaam schiet omhoog in een spasme, mijn knie knalt tegen het tafelblad en een ongecontroleerde beweging vanuit de polsen lanceert het houten bakje naar de andere kant van het lokaal. De hele klas gaat plat.

Geamuseerd vraagt hij ‘Gaat het?’

De hamertjes zitten onlosmakelijk in elkaar gehaakt. Op het blad prijkt een zwarte lettervlek. Fout is fout.

© David Van Bambost

 

 

Goal!

IMG_5393Knikkeren, pesten en voetballen. Ziedaar, niet per se in die volgorde, de drie belangrijkste activiteiten op de speelplaats van een katholieke jongensschool ergens midden jaren 70.

Wat het knikkeren betreft, kan ik kort zijn, want, zoals mijn moeder altijd zei: ‘Het leven is een zakje knikkers, je wint er wat, je verliest er wat’.

Pesten, ik denk niet dat ik er heel dikwijls het slachtoffer van was, en ik was zeker geen pester. Ik vervulde veeleer de rol van de VN, de bemiddelaar van de speelplaats.
‘De mof ‘, een Vlaamse jongen die met een Duits accent sprak omdat zijn vader jarenlang in Soest had gelegen, werd veel en hard gepest. Zijn plaaggeesten kieperden zijn boekentas uit in een plas of lieten haar vol water lopen onder de kraan in de wc’s, zij gingen in een cirkel om hem heen staan en schreeuwden iets over de Führer met gestrekte arm of ze schopten hem gewoonweg in elkaar. Ik probeerde tussen te komen, hem te vrijwaren van pesterijen, ik nam het op voor de mof, ook al hadden de Duitsers mijn opa zijn arm eraf geschoten in de Tweede Wereldoorlog. We mogen niet vergeten, maar wel vergeven. Zal wel de invloed van het katholiek onderwijs zijn geweest.Maar hij praatte wel raar, de mof.

Naast de speelplaats lag een voetbalveld met alles erop en eraan. Er was een gemillimeterde grasmat, in strakke banen gemaaid, die zelfs bespeelbaar was bij regenweer. De lijnen werden geregeld bijgetekend door de tuinman die de kunst verstond kaarsrechte lijnen te trekken met z’n verfkarretje. De doelen hadden de professionele afmetingen.

En daar sta ik dan als jonge snotter in mijn wit-blauwe turnpakje, op een voetbalveld dat mijn petje ver te boven gaat. Een beeld dat mij bijblijft en opduikt telkens ik in mijn verdere leven weer eens iets aanpak dat zich ver boven mijn bovengrens situeert. De voetbaljongens dragen voetbalschoenen met tappen waarmee ze venijnig op je scheenbenen stampen terwijl ze zelf scheenlappen dragen. De kapitein van onze ploeg verdeelt de posities en bespreekt de strategie met ‘de jongens die iets van voetbal kennen’. Niet met mij dus. Ik trek ondertussen  mijn kousen zo hoog mogelijk op en wring mijn voeten goed in mijn turnpantoffels die steevast uitslippen als ik op de bal schop. De uitrusting maakt de man.

Met een schril fluitsignaal begint een strijd op leven en dood. Tijdens dit turnuurtje wordt het verschil gemaakt tussen een rustige schoolweek en een week waarin je op hoongelach wordt onthaald.

Ik sta altijd opgesteld als ‘bak’. Jaren later pas heb ik door dat dit eigenlijk de vervlaamsing is van het Engelse ‘back’. In mijn jonge hoofd maak ik de connotatie met vuilnisbak of plantenbak. Links- of rechtsachter, op een plaats waar ik weinig kwaad kan doen, kijk ik werkloos toe hoe mijn goed voetballende ploegmaats aan de andere kant van het veld het mooi weer maken. Goede spitsen en middenvoors geven rust. Maar scoren doen ze niet. Een paar keer ontwaak ik uit mijn lethargie tussen de lijnen door een geschreeuwd ‘pas op!’ of ‘ze zijn daar!’.

Mijn systeem gaat in alarm, lichaam en geest zijn plots superalert, het wilde beest in mij schiet wakker. Al eens gezien hoe een wilde kat die in een hoek is gedreven tekeer gaat ? Wel zoiets, maar dan met witte stokbenen en iets minder elegant. Bovendien heb ik haar dat mijn zicht belemmert. Een pagekopje maakt het leven er niet makkelijker op.
Mijn doelwit is de tegenstander met de bal aan de voet. Waar hij ook loopt, eens hij over de helft van het veld komt, storm ik erop af . Talent wordt hier zwaar gecounterd door verbetenheid. Van ‘blijf op uwe kant’, ‘naar achter’, ‘ge zijt bak’ … trek ik mij geen bal aan, ik moet en zal die bal én speler tegenhouden. Meestal eindig ik met mijn gezicht in de grasmat, soms stop ik de tegenstander.

 

Vandaag is dé dag, de meest heroïsche dag uit mijn prille sportleven. De dag dat ik eens niet over de bal struikel of aan de scheenbeenbeschermers van de tegenstander blijf haperen, maar erin slaag de bal aan de voet te houden en ermee aan de haal te gaan. Binnenkant van de voet, buitenkant van de voet, langs de zijlijn, sprongetje over de voeten van P. die mij natuurlijk probeert te tackelen. Hij is het ook die mij telkens na school de duvel aan doet door mij in de brandnetels te stampen of pootjelap te doen van aan de schoolpoort tot thuis; gepest dat pas stopt wanneer ik hem eens een vlaai vol in zijn gezicht geef.

Nu de tackle voorbij, naar het midden van het veel te grote veld, sneller en sneller om uit handen te blijven van de verdediging die even tijd nodig had om van de verbazing te bekomen, maar nu tot actie overgaat en mij probeert in te sluiten. De bal kleeft aan mijn turnsloefke en ik nader doel, negeer de commando’s om te passen, ga door met mijn fabelachtig onwerkelijk solospel, raas de zestien in, recht op de doelman en – logische samenhang – het doel af.

In het waas van groen (van de grasmat) en grijs (van de bewolkte lucht) zijn de gele keepershandschoenen een lichtbaken dat mij aantrekt als een mot. Ik voel de hete adem van de verdedigers én van de ploeggenoten die willen dat ik de bal afgeef, maar ik ren door, schuim op de lippen, verbeten trek om de mond, en als ik die gele wapperende lichtpunten dicht genoeg genaderd ben, haal ik keihard uit met mijn linkse om vervolgens even keihard tegen de keeper aan te knallen. De bal, de keeper en ikzelf landen in de goal. Goal! Ik heb gescoord. De winnende goal. De keeper heeft een bloedneus, in elke strijd vallen gewonden, en ik ben held voor één dag.

Ik krabbel recht en loop een triomfrondje over het veld, handen in de lucht, ik krijg schouderklopjes van de jongens met echte voetbalschoenen. Goed gescoord! Mooie actie! Maar de plaats van een bak is in de buurt van het eigen doel, blijf vanaf nu maar beter daar. Het laat mij koud, wie nooit buiten de lijnen kleurt, komt nergens.

© David Van Bambost

Het zal de zomer wel zijn

IMG_5391de ochtend geeft je het zingen van vroege vogels
een vreemd gevoel krijgt je al vroeg in z’n greep
duizend vlinders fladd’ren vrolijk rond je hoofd
je wordt wakker en je zweeft
je ruikt de geur van rijpend fruit
ben je daar of ben je hier?
je loopt naast je schoenen van plezier

het zal de zomer zijn
warme zomerdagen
zwoele zomernachten
het zal de zomer wel zijn

de middag verslindt het asfalt van warme straten
het vreemde gevoel houdt je nog steeds in z’n greep
duizend paarden draven vrolijk door je droom
je wordt wakker en je zweeft
blijf je liggen lekker loom?
sta je stil of draai je rond?
je loopt naast je schoenen van genot

het zal de zomer zijn
warme zomerdagen
zwoele zomernachten,
het zal de zomer wel zijn

de avond koestert het licht van late steden.
het vreemde gevoel heeft je nog vast in z’n greep
duizend muggen zoemen vrolijk rond je hoofd
je ligt wakker en je zweeft
zie je het vuur dat is gedoofd?
is dit goed of heb je spijt?
je verstand ben je vanavond kwijt

het zal de zomer zijn
warme zomerdagen
zwoele zomernachten
het zal de zomer wel zijn

het zal de zomer zijn
warme zomerdagen
zwoele zomernachten
het zal de zomer wel zijn

© David Van Bambost/Sabam
Op muziek gezet door Café Noir

De wraak van de boekhouder

Mijnheer Dierickx zegt al wekenlang niets meer tegen mij, niet dat hij vroeger spraakzaam was, als opperhoofd van Outbound NV kan hij moeilijk sociabel zijn met het witteboordenwerkvolk, maar de laatste tijd loopt hij mij straal voorbij, mompelt zelfs geen goedemorgen meer en informeert geeneens hoe het met De Cijfers staat (voorheen ging het van: “Hoe staat het met De Cijfers Vandewalle? Alles onder controle? Concentreren en zo voortdoen”, “Alles onder controle mijnheer Dierickx, wij doen stevig verder”),… Dierickx vermijdt mij omdat hij zich schaamt, hij schaamt zich, want hij moet mij, magistraal boekhouder van dienst, ontslag geven met als verschrikkelijke reden: ruksurfen, blote madammen begluren op het net. Mijn surfgedrag moeten die sluwe vossen van Netwerkbeheer ergens in één of ander oude logfile hebben teruggevonden, want na dat geval met die Passat heb ik al een tijd geen internet meer op kantoor. Thuis wel natuurlijk. Home is where the net is. De spitsvondige boekhouder komt altijd weer aan zijn trekken.  Vooral omdat ik, brein van dienst, mij geabonneerd heb op hotchicks met het visanummer van de firma. Zij kunnen mij pakken zoveel ze willen, maar ik pak hen altijd dubbel terug, dat zullen ze voor eens en voor altijd moeten inzien.

Nog 5 minuten zegt mijn Schedule+ en dan is het vergadering met de pope himself, de boss van de keet, en dat op vrijdagavond, het is wel duidelijk, ik lig eruit. En die enkels maar jeuken, terwijl de vieze teersmurrie door mijn witte sokken dringt en sporen op de zoom van mijn broek nalaat. Francine zal nogal lachen, want die mag het boeltje eruit wassen, niet met Dosh wash & go tabletten, maar met goedkoop poeder van de Witte Producten, dodelijk voor het milieu, maar lief voor de portemonnee. Die verdomde jeukpijn is onhoudbaar, het tintelt tot in mijn vingers van ondraaglijkheid, ik zou zo mijn nagels in die kapotte huid willen zetten en haar eens een goede beurt geven.

Tixi, die zou ik ook eens een goede beurt willen geven, mijn wondermooi Japans wijfje, mijn schatje, strak in bedwang gehouden, die traditie zouden wij hier ook moeten hebben.

Marie-Jeanne, mijnheer Dierickx zijn persoonlijke secretaresse, gluurt naar de zoom van mijn broekspijpen en fronst in afgrijzen haar wenkbrauwen bij het zien van zoveel smerigheid rond mijn enkels. Kan ik het helpen dat ik het schurft heb. Terwijl ik naar de dubbele deur van Dierickx’ kantoor stap over hoogpolig tapijt (dat is wat anders dan die oude noppenvloer in onze bureaus), realiseer ik mij dat ik eenvoudigweg als een rat in de val zit, ik ruik de vernedering van de beul voor de doodslag, ik ben het boekhoudhulpje dat wordt geofferd op het schavot van de commerce, en vooral: ik dien als voorbeeld voor de anderen opdat zij in het gelid zouden blijven lopen.

Cru gesteld, strikt genomen, is het Walter zijn schuld dat het schurft mij liggen heeft. Hij dacht begot dat er een wilde kat in de bossen van Aalter zat omdat er serieus werd huisgehouden onder de vogelpopulatie. Ik verkeerde in de veronderstelling dat die oerkat uitgestorven was in onze contreien, maar soit, als erevoorzitter van vogelvereniging “De Wilde Eend” voelde ik mij verplicht samen met mijn dikke vriend de bossen in te trekken. Tijdens twee weekends dweilden we drie keer die honderdveertig hectare af. Hier en daar vonden we resten van opgevreten vogels, af en toe een hoopje pluimen van een eend of zelfs een reiger en veel bloed aan de bomen, maar we bespeurden geen kat, niks geen poes. Op de tweede zondag pootten we bij de oude roeste caravan, het ding staat al jaren te vergaan naast de Kraenepoel, een blik Whiskas neer. Enof we daarmee succes oogstten!

“Succes,” smaalt Marie Jeanne. Zoals altijd weet de heks met blonde nepkrullen, die natuurlijk mijnheer den directeur op tijd en stond pijpt, reeds wat mij te wachten staat. ONTSLAG.  Enfin, ik ben het hier toch beu. Alleen is het vervelend om als perverseling aan de deur gezet te worden, daarom zal ik directeur Dierickx eerst nog eens goed bij zijn ballen pakken zie. Hij zit al klaar, achterover geleund in zijn bureaustoel, een oerang oetan die luiert op een tak, te telefoneren, zogezegd belangrijk, hij wenkt dat ik mag gaan zitten, hijzelf zal diplomatisch tewerk gaan en mij zeggen dat hij om evidente, bekende redenen erg teleurgesteld is in mij, niet in mijn werk, maar in mij, en dat het daarom beter is dat ik de firma verlaat. Hij mag dan diplomatisch zijn, ik, de wreker, zal het hard spelen.

Met Tixi speel ik geen spelletjes, ik verzamel haar, in wel honderd verschillende houdingen op mijn harde schijf, dat heeft mij, enfin Outbound NV, al meer dan 275 $ gekost, maar Tixi is dat waard, mijn vernederde nimf, mijn muze voor het leven, ingesnoerd, niet in staat mij te ontglippen, zo moet het zijn, zij zal mij nooit verlaten, nooit mijn hart breken. Tixi staat op mijn harde schijf en soms, Francine is dan al naar boven om te gaan lezen, moet ik ’s avonds nog een rapport afwerken, zogezegd, zogezegd, en dan kan ik als member ‘Catman4’ inloggen om nog meer van Tixi te downloaden. Zij is altijd klaar voor mij. Ik kopieer de foto’s naar mijn hard disk voor ik bij Francine mijn afgeleefde machine, in bed kruip.

Het eczeem aan mijn enkels jeukt nu van plezier, want den Dierickx zal kruipen voor mij, de aanval is de beste verdeging, dus ik zal hem eens vertellen in welke mate het hier mijn keel uithangt, hoezeer zijn gegoochel met mensen en middelen, zijn wanbeleid en wispelturigheid op mijn zenuwen werken en hoe hij mij godverdomme tot op het bot teleurstelt door nooit zijn beloften na te komen, hoe het mij tegenstaat dat ik omwille van enkele kogelgôaten in het kofferdeksel van een Passat opzij geschoven werd en dat ik het door en door beu ben als jaknikker te dienen louter en alleen omdat hij met zijn madam  en met zijn luie kloten vier keer per jaar aan het meer van Genève kan gaan liggen niksdoen. Ik zal hem dat allemaal eens voorschotelen zie, vanals hij de hoorn neerlegt duw ik het allemaal in zijn strot en hij zal slikken en knikken. Hij zal niet weten waar hij het heeft.

We wisten niet waar we het hadden. We lagen die zondagnacht op de loer bij de oude roeste caravan en zo rond twee uur ’s nachts, nadat ik al ettelijke uren naast Walter en zijn allesdoordringende lijfstank in de struiken had gelegen, hoorde ik plots geritsel. We zagen alleen haar silhouet, want er was geen gram licht in dat bos, een struise kat, zij had ons niet geroken, nochtans was Walters walm moeilijk te negeren en lagen we er maar een halve meter bij vandaan, maar ze begon te smekken en te smakken van die Whiskas en we lieten haar begaan, we oefenden geduld, zoals echte jagers. Toen ging alles vliegensvlug, ik stootte Walter aan, hij knipte zijn Maglite aan, ik sprong naar voor, bovenop dat beest en ik klemde mijn handen rond het lijf. In het bos weerklonken twee helse kreten. Het licht van de Maglite flitste door het gebladerte en kwam uiteindelijk tot stilstand op mijn gezicht zodat ik kon zien waarom ik in godsnaam als een gekeeld varken lag te krijsen.

“Mijnheer Vandewalle, ik zal maar Norbert zeggen, er zijn redenen genoeg om als directeur en afgevaardigd bestuurder van Outbound NV mijn beklag te doen over u.”

De klootzak geeft mij niet eens de kans om mijn bakkes open te trekken, hij zet mij direct schaak, maar ik zie dat zijn linkerhand trilt, hij is bang, bang voor mijn reactie, bang voor de wraak van de boekhouder.

“U weet ongetwijfeld dat wij dat van die kogelgaten in de Passat niet konden aanvaarden en u heeft daarvan de, laat ons zeggen, vrij milde, gevolgen gedragen. Wij, dat wil zeggen de raad van bestuur, hebben echter de indruk dat de situatie er niet op vooruit gaat.”

Zijn gezever gaat zeker een kwartier door en dat is lang voor een portie pure nonsens over prestatiegerichtheid, HR, teamspirit, communicatie, één grote familie … ondertussen verga ik van de jeuk aan mijn eczeemvlekken die wild tekeer gaan. Waarschijnlijk een allergische reactie op zijn preek.  Het is niet meer proper.

Wat Walter zag toen hij de halogeentoorts op mijn gezicht richtte was ook niet proper. Onder het lijden van vreselijke pijnen ben ik naar de wagen gestrompeld en in vliegende vaart is hij naar het algemeen ziekenhuis van Aalter gereden. Er was daar geen dokter van wacht, dus ik heb meer dan een uur liggen kermen in een ziekenhuisbed met naast mij een huilend kind en aan de andere kant een oude vent die doodrochels uitstootte. Niet te doen, een ware hel.

Tixi, die moet soms echt door de hel gaan voor mij, maar dat is haar lot en aan een voorbestemdheid ontkomt men niet. De pijn lijdt zij voor mij, omdat zij weet dat ik het hemels vind zo’n deftig meisje te zien lijden.

“Wij leven altijd ergens tussen hemel en hel, mijnheer Vandewalle, Norbert”, ik voelde dat Dierickx aan het eind van zijn speech kwam, “Ook op professioneel vlak is dat zo en daarom beloof ik u niks.”

Er werden met grote precisie en onder lokale verdoving twee keer acht hechtingen in mijn gezicht aangebracht om het geklauw van die kat te dichten. Veertien dagen na het hechten begon heel die zaak te ontsteken, dikke strepen etter op mijn wangen en voorhoofd en zweten van de koorts en gezwollen klieren, heel mijn lijf stond dik. Allemaal omdat dat geneeskundestudentje dat was komen opdraven de verkeerde inspuiting had toegediend. Het venijn zat in mijn lijf en natuurlijk trekken ze dan hun anitbioticawinkel open en ik maar slikken en slikken, rood-groene pilletjes, witte tabletten, blauw-grijze pillen waarop mijn ontregelde lichaam antwoordde met schrijnend eczeem.

Dat hij mij dan maar buitengooit, maar eerst zal ik hem nog eens goed de waarheid zeggen, hij kan zijn rotfirma in zijn gat steken.

“We hebben besloten Outbound NV te herstructureren, en voor u Norbert, zal dat ingrijpende gevolgen hebben.”

En waarvoor? Waarom laat ik op mijn kap zitten? Voor een loon van niks, waar nog minder van overblijft omdat ik nu met mijn eigen auto naar het werk moet komen en omdat ik zelf een computer heb moeten kopen en op mijn eigen kosten moet surfen.

“Eerlijk hé, mijnheer Dierickx, heel eerlijk, u betaalt mij nu toch geen stukken van mensen, als u dan ziet wat…”

“Laat het ons pragmatisch bekijken Norbert, we lassen een proefperiode in om te zien hoe het loopt en dan nog kunnen we verder over uw wensen praten. Uiteraard zullen we een financiële inspanning doen na die proefperiode, we geven u immers het vertrouwen van de firma en de verantwoordelijkheid over de communicatie naar buitenuit. U begrijpt dat dit niet niks is, en dat wij daar dan ook iets willen tegenoverstellen. Als u slaagt in uw opdracht als Communications Manager.”

Jeuk. Ondraaglijke jeuk. Ik moet krabben, het kan niet anders. Doen alsof ik mijn sokken optrek, even bukken en met mijn kin op zijn bureau ga ik lekker tekeer met mijn nagels over mijn enkels.

“De praktische zaken zijn al geregeld Vandewalle, uw kantoor is op de zesde verdieping, pc met internet, gsm en autosleutels liggen klaar. ‘k Zou zeggen veel succces ermee. Akkoord?”

Ik stop Dierickx mijn met teerzalf besmeurde hand toe die hij gewillig schudt, maar nog voor hij is bekomen van verbazing over zoveel zwarte smurrie aan zijn vingers, mompel ik iets van sorry en maak dat ik zijn bureau uitkom.

Klootzakken, dikke vette klootzakken, mij wegpromoveren naar Communicatie & P.R., een dienst die geen zak voorstelt, wat moet ik daar in godsnaam gaan doen, de klootzakken, in plaats van mij aan de deur te zetten, maar neen, ze willen geen ontslagpremie afdokken en dat van dat ruksurfen weten ze dus toch nog niet. Ze willen mij gewoon weg naar een andere dienst. En dan nog naar dezelfde verdieping als het management. Miljaar, rotfirma.

Miljaar, hier ga ik van profiteren, mooi kantoortje apart, een Audi in plaats van een Passat en kijk, de kans om meteen ordentelijk wraak te nemen. Nieuw verbandje rond mijn enkels en dubbelklik, het net op naar hotchicks, die promotie, zal ik even op gepaste wijze vieren door enkele nieuwe foto’s van mijn geliefde Tixi te downloaden, ik hoop dat ze grof zijn, ik wil ze zo vulgair mogelijk. Klik, klik, de wereld draait rond de ‘e’ et voila, connecting to site 143.254.768.139, ik ben zo meteen bij haar.

’t Is niet mogelijk, ’t is nondedju niet mogelijk. Software caused connection to abort.

 

 

© David Van Bambost